Aantallen en soorten fondsen

Door de verschillende definities van het begrip 'ziekenfonds' die in omloop waren, was en is het lastig om een accuraat overzicht te geven van het aantal ziekenfondsen dat in Nederland in een bepaalde periode bestond.

Voor 1913 werd niet altijd onderscheid gemaakt tussen ziekenkassen, ziekenfondsen en ziektekostenverzekeraars. Dit onderscheid werd na de invoering van het Ziekenfondsenbesluit in 1941 duidelijker.

Het verschil tussen ziekenfondsen en ziektekostenverzekeraars verwaterde vanaf de jaren negentig van de twintigste eeuw.

Sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet 2006 heten alle ziekenfondsen en ziektekostenverzekeraars 'zorgverzekeraars'.

In verschillende wetten en overeenkomsten werden erkenningseisen neergelegd en deze werden min of meer gehandhaafd. Ze gaven sturing aan de ontwikkeling van de ziekenfondsen.

Het hiernavolgende geeft een indicatie van de ontwikkelingen.

Vrijwillige verzekering voor ziektekosten:

Tot 1913 werden verschillende rapporten over het ziekenfondswezen uitgebracht waarin onder andere het onderscheid tussen de verschillende soorten fondsen werd uitgelegd.

Minister A. Kuyper gaf in verband met het ontwerp van zijn Ziektewet zijn ambtenaren tijdens zijn regeerperiode (1901-1905) de opdracht onderzoek te doen naar de 2550 bestaande fondsen voor ziekengeld, ziektekosten en begrafenisgeld die er waren.

Van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst verscheen in 1908 het Rapport omtrent den toestand der ziekenfondsen in Nederland, het Rapport Schreve. Dit rapport ging ervan uit dat er 622 ziekenfondsen waren.

In 1937 gaf het CBS een overzicht van alle ziekenfondsen die zich als zodanig hadden aangemeld. In de periode 1926-1936 waren de volgende ontwikkelingen te zien geweest:

Jaar
1926
1936
 
Aantal fondsen
Aantal leden
Percentage van de bevolking dat lid was van een ziekenfonds
Aantal fondsen
Aantal leden
Percentage van de bevolking dat lid was van een ziekenfonds
Maatschappijfondsen
48
347.006
15
81
1.096.136
33
Doktersbussen
(platteland en stad)

247

229.404

10

133

89.659

2,7
Onderlinge fondsen
148
849.110
36
205
920.051
28
Commerciële fondsen
29
223.448
10
50
594.717
18
Overige fondsen
39
384.196
17
17
281.046
8
Ondernemingsfondsen 
63
297.615
12
61
356.214
11
Totalen
574
2.330.779
100
547
3.337.823
100
Bevolking
7.416.000
31
8.475.000
39

Het CBS deelde de ziekenfondsen in de volgende categoriën in:

Een overzicht van alle in 1937 bij het CBS bekende fondsen, gesorteerd op hun oprichtingsdatum, vindt u hier.

Een overzicht van een aantal bij het Kenniscentrum Historie Zorgverzekeraars bekende ziekenfondsen vindt u in de volgende pdf's: lijsten van ziekenfondsen gesorteerd op naam, plaats, jaar van oprichting en op erfopvolger.

Ziektekostenverzekeraars:

In zijn overzicht had het CBS de ziekenhuisverplegingsverenigingen niet opgenomen. Ziekenfondsen die niet hulp in natura verstrekten maar die het restitutiestelsel hanteerden, werden evenmin in de statistiek betrokken. Deze ziektekostenverzekeraars betaalden rekeningen van zorgverleners rechtstreeks aan verzekerden. Het fonds had geen contract met de zorgverleners. Het aantal verzekerden met een restitutiepolis was vooral in het zuiden van Nederland aanzienlijk.

Verzekeraars die restitutiepolissen aanboden, werden tot de ziektekostenverzekeraars gerekend. Zij zijn in de volgende categorieën in te delen:

In 1937 stelde de Nederlandsche Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid een commissie in ter beantwoording van de vraag hoe de gemeentelijke lasten voor de medische armenzorg konden worden verlicht. Deze commissie constateerde dat er 550 plaatselijke organisaties voor ziekenhuisverpleging waren met twee miljoen verzekerden. Zie het Rapport van de commissie ingesteld ter beantwoording van de vraag: op welke wijze kunnen de lasten, voor de gemeenten en gemeentelijke instellingen voortvloeiende uit de genees- en verloskundige hulp en ziekenhuisverpleging, met de minste bezwaren worden verlicht, (Haarlem 1937).

In 1940 waren er 675 ziekenhuisverplegingsfondsen en was 24,5% van de bevolking daarbij aangesloten.

Aan het begin van de jaren vijftig was zo'n 25% van de bevolking niet bij een ziekenfonds verzekerd. Het betrof ongeveer 2,5 miljoen mensen. Daarvan had 28,5% zich helemaal niet verzekerd, was bijna 39% bij een particuliere ziektekostenverzekeraar aangesloten, was 20% aangesloten bij stichtingen die verbonden waren aan ziekenfondsen en viel de rest onder een ambtenarenvoorziening.

Vrijwillige en verplichte verzekering:

Het Ziekenfondsenbesluit van 1941 regelde de verplichte verzekering tegen ziektekosten. Na de invoering werden door de nationale overheid 204 ziekenfondsen erkend:

Net als aan het begin van de twintigste eeuw had overheidsbemoeienis tot gevolg dat veel organisaties verdwenen en was er sprake van een concentratie door middel van samenwerking en fusies. Het aantal gemeenten waar vier of meer ziekenfondsen actief waren, werd geleidelijk aan minder. Aan het einde van de jaren vijftig was in 47% van de gemeenten één en waren in 45% van de gevallen twee ziekenfondsen beschikbaar.

De ziekenfondsen werden door de Centrale Commissies van Toezicht in 1952 ingedeeld in 25 regio's.

Eind 1954 waren er 131 erkende fondsen. Van deze organisaties waren:

Van de Organisatie van Algemene Ziekenfondsen waren in 1956 vier stedelijke fondsen lid: AZA, AZR, De Voorzorg Arnhem en het Nutsziekenfonds Den Haag. Zij vertegenwoordigden 11,1% van de verzekerden.
Drie katholieke Maatschappijfondsen (Nijmegen, Venlo en Breda) waren niet bij de Federatie VMZ aangesloten. Bij deze fondsen was 4,4% van de verzekerden lid.
Bij de overige fondsen die niet bij een koepel waren aangesloten, was 1,1% van de verzekerden te vinden.

In 1959 waren er 119 ziekenfondsen en 8 miljoen verzekerden. AZR Rotterdam was met 488.000 verzekerden het grootst en het Utrechtse Homeopatisch Zieken- en Ondersteuningsfonds met 1.200 leden het kleinst.

Volgens het tijdschrift Zorgthermometer waren er in 2002 71 werkmaatschappijen waarvan 43 privaatrechtelijke verzekeraars, 25 ziekenfondsen en drie publiekrechtelijke. Achttien privaatrechtelijke verzekeraars en twaalf ziekenfondsen vormden op dat moment zes holdings.

Alle burgers verplicht verzekerd:

Na de invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006 bleek het concentratieproces zich te hebben voortgezet en was het onderscheid tussen ziekenfonds en ziektekostenverzekeraar verdwenen.

Aan het begin van de 21ste eeuw werd 88% van de kosten in de gezondheidszorg gefinancierd door de zorgverzekeraars.

Zie voor meer informatie over het ziekenfondswezen ook het bestand statistische gegevens in de ING-onderzoeksgids Zorgverzekeringen en M. 't Hart, 'Pilot study: Vakbeweging en ziekenfondsen', in: Jaarboek HiZ 1999. Ziekenfondsen en arbeiders, (Zeist 2000), pp. 109-150.

Overzicht van de ontwikkeling van het aantal fondsen en hun leden:

Jaar
Bevolking
Aantal leden
Aantal fondsen
Percentage van de bevolking dat lid was van een ziekenfonds
1830
    184
1895
4.776.000 500.000 543
10%
1900
     
18%
1908
    622
1926
7.416.000
2.330.779 575
28%
1936
8.640.000 3.360.000 648
38%
1940
  4.026.000 658
45%
1942
9.008.000 5.700.000 204
63%
1956
10.822.000   131
1963
    114
1970
    99
1976
 
8.053.844
72
1980
 
8.102.467
54
2000
    30
2008
    30

Aanvullende verzekeringen:

In 1948 hadden 3,3 miljoen verzekerden bij hun verplichte ziekenfondsverzekering een aanvullende verzekering. Ten tijde van de invoering van de Ziekenfondswet in 1964 gold dat voor 94% van de vrijwillig en verplicht verzekerden. Als gevolg van een aanpassing van de wet moesten ziekenfondsen hun aanvullende verzekeringen in een aparte rechtspersoon onderbrengen. Na de invoering van het Ziekenfondsbesluit in 2006 bleven de aanvullende verzekeringen een integraal onderdeel van het stelsel.

In onze Archiefdatabase vindt u een aantal van de hier genoemde fondsen, waarvan het archief in beheer is van het KHZ. Het KHZ beschikt ook over een zoekmogelijkheid voor de gehele website (behalve de databases).

Ziekenfondsen zijn ook te vinden in www.archieven.nl.