Erkenningseisen in de Ziektewet Kuyper

De invoering van een verplichte verzekering tegen de risico's van ziekte betekende voor de bij de verzekering betrokken uitvoeringsorganisaties dat ze te maken kregen met erkenningseisen en overheidstoezicht. In de ontwerp Ziektewet die A. Kuyper als minister eind 1904 indiende, werden deze eisen en dit toezicht geformuleerd. Zijn ZW dekte zowel begrafeniskosten, ziektekosten als het geld dat diende ter compensatie van gederfde inkomsten (ziekengeld).

Minister Kuyper gaf zijn ambtenaren de opdracht onderzoek te doen naar de 2550 bestaande fondsen voor ziekengeld, ziektekosten en begrafenisgeld die er waren.

De erkenningseisen en het toezicht werden vastgelegd in de artikelen 20-138 van de ZW.

Kuypers ZW voorzag in drie soorten uitvoerders:

De erkenningseisen betroffen de samenstelling van de besturen, de toezichthoudende organen en de bedrijfsvoering. Daarnaast werd een grens gesteld aan de mate waarin winst gemaakt mocht worden. Verzekerden konden zelf kiezen bij welke erkende ziekenkas of -fonds ze zich verzekerden. Dit gold niet voor arbeiders die bij een onderneming werkzaam waren die beschikte over een ondernemingskas, zij waren verplicht bij deze kassen verzekerd. Bovendien mocht een verzekerde die zich eenmaal bij een kas had aangesloten, niet meer van ziekenkas wisselen. Dit was om te voorkomen dat bij de districtskassen alleen de slechte risico's terecht zouden komen.

De Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (NMG) maakte bezwaar tegen het feit dat Kuyper niet gekozen had voor een scheiding van de kassen voor ziekengeld, ziektekosten en begrafenisgeld. Het ontbreken van de eis van vrije artsenkeuze, van regelingen betreffende een juiste rechtspositie en van een minimum beloning van de artsen wasren de NMG eveneens onwelgevallig. De artsenorganisatie verwees naar de verschillende rapporten waarin deze bezwaren al eerder uiteengezet waren. Bovendien was de NMG van mening dat de verplichte verzekering niet beperkt zou moeten worden tot de vaste werklieden.

Als gevolg van de erkenningseisen en het door Kuyper gekozen uitvoeringssysteem waren volgens deskundigen de meeste bestaande ziekenkassen en -fondsen gedoemd te verdwijnen en zouden uiteindelijk alleen de districtskassen overblijven. Het bestuur van het ziekenfonds Werkmans Voorzorg uit Harlingen verwachtte bijvoorbeeld in 1903 dat het fonds de invoering van de ZW niet zou overleven, al dacht men dat dit 'nog wel een jaar of wat' zou kunnen duren. Daarin kreeg men gelijk. De verplichte verzekering voor ziekengeld werd uiteindelijk na veel discussie in 1930 en die van ziektekosten in 1941 ingevoerd.