Rapporten ziektekostenverzekeringen tot 1913

Betrokkenen bij de gezondheidszorg hebben behoefte aan kennis over de beschikbaarheid en het functioneren van organisaties die voorzien in de dekking van ziektekosten. Verschillende onderzoeken werden gedaan en meerdere rapporten geschreven.

Hieronder volgt een overzicht van een aantal daarvan uit de periode tot aan de totstandkoming van de Ziektewet 1913.

Voorzover aanwezig zijn links naar de originelen of naar webpagina's met meer informatie aangebracht.

Enquête door Binnenlandse Zaken naar de voorzorgskassen uit 1812.

De minister van Binnenlandse Zaken liet in 1816 weten (pdf) dat er in 'zeer vele gemeenten een aanzienlijk aantal bussen, zijnde particuliere vrijwillige societeiten [bestonden], aan geen ander toezicht onderworpen, dan een het busbestuur bij de leden gekozen, waarin werk- en ambachtslieden, en ieder welke zulks verlangt, voor eene geringe wekelijksche of maandelijksche bijdrage, deel kunnen nemen, en daarvoor bij ziekte, zoo voor zich zelven, als hunne huisgezinnen, den noodigen onderstand van doctor, chirurgien, apotheker, en wat dies meer is, gratis erlangen, alsmede eenige gelden ter goedmaking van begafeniskosten als anderzins; ja zelf hebben sommigen dier bussen strekking tot het verleenen van wekelijkschen of maandelijkschen onderstand aan weduwen. Te Rotterdam tellen deze bus-societeiten ruim tien duizend leden. Vóór de ontbinding der gilden echter, was deze maatregel nog meer algemeen, en zekerlijk zijn er, door deze heilzame inrigtingen, duizenden van den armen stand bevrijd gebleven, en duizende gulden voor de armen-kassen bespaard geworden.'

In het Verslag over het armwezen over 1826 (pdf) werd beschreven dat er in een aantal provincies werkliedenorganisaties waren die na betaling van een wekelijkse bijdrage medische hulp verleenden. Het ledental van die bussen was in sommige steden meer dan 10.000. Daarom zou in het jaar daarop meer informatie worden gegeven over die organisaties en hun aantal. In het verslag over 1827 (pdf) was er sprake van 443 zieken- en begrafenisbussen en in dat van 1830 (pdf) 284.

De instellingen tot voorkoming van armoede, waaronder de zieken- en begrafenisbussen, moesten aan regels onderworpen worden. Daarnaast moesten ze worden gestimuleerd. De regering zou in overleg met de provinciebesturen maatregelen nemen. In 1828 moesten zij gegevens verzamelen van het aantal ambachtslieden, werklieden, dienst- en werkboden, dagloners en dergelijke en van het aantal blinden, verminkten, lammen en van hen met andere ongeneeslijke kwalen behept. Onduidelijk is of er met dit onderzoek iets is gebeurd. HTK, 1828-1829, XXVIII, Verslag over den staat van het armwezen in 1827, p. 849, D.J. ten Zeldam Ganswijk, Bijdragen tot de geschiedenis van het staatsbestuur in ons vaderland en meer bijzonder in het gewest Zuid-Holland, gedurende de jaren 1813 tot en met 1845, deel 2, (Dordrecht 1849), pp. 129-132, 201-207 (zoek via google) en L. van der Valk, 'Zieken- en begrafenisfondsen in de negentiende eeuw', pp. 164-165, 172-173 en 185-187.

In het Verslag over 1847 (pdf) waren de zieken- en begrafenisbussen ook opgenomen. Er was over die instellingen echter weinig bekend. 'Daar de bussen volgens huishoudelijke reglementen, meest buiten tusschenkomst van het burgerlijk gezag daargesteld, beheerd worden, is voor alsnog de toestand van vele dier instellingen geheel onbekend gebleven. Commissarissen en directeuren, meest uit de deelnemers zelven gekozen, geven slechts noode de ter invulling van de tabel vereischte inlichtingen. De weigerachtigheid is het sterkst in de provincie Zuidholland.' Verschillende provincies vonden het wenselijk 'dat de bussen aan wettelijke bepalingen en een naauwlettend toezigt onderworpen worden, ten einde ze terug te brengen tot hetgeen zij naar hun oordeel behooren te zijn, instellingen tot welzijn van het algemeen, terwijl zij zich thans meer bepalen tot een winstbejag van bijzondere personen, die daaruit soms onmatige voordeelen genieten.' De regering had zich hier al eens mee beziggehouden maar dat had niet geleid tot de overtuiging 'dat hare tusschenkomst ten deze voor alsnog noodzakelijk te achten was, ook in verband met de moeijelijkheid, die er uit den aard der zaak in gelegen is, om één bepaalden grondslag vast te stellen voor het bedrag der uitkeeringen, vereischt tot verstrekking van geneeskundige hulp en geneesmiddelen in geval van ziekte, waarvan het ontstaan minder dan de sterfte voor berekening vatbaar is, en tot de omstandigheid, dat de bestuurders dezer instellingen onderworpen zijn aan de verantwoordelijkheid, die uit de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek over lastgeving voortvloeien'. De minister kondigde aan dat de kwestie in de gaten zou worden gehouden.

In de loop der jaren nam het aantal in de armverslagen opgenomen organisaties toe tot 302 in 1848. In 1849 waren er minstens 360 zieken- en begrafenisbussen (pdf). In 1873 waren bij de regering 372 kassen bekend met 558.814 aangeslotenen en een inkomen aan contributies van 1.844.060,30 gulden en een halve cent. Informatie afkomstig uit: C.W.A. van Uden, 'Het ziekenfonds. Van niets tot iets in bestuur en wetgeving', Ziekenfondsvragen, (1957/58), p. 93, noot 5. Zie ook het Verslag over de verrigtingen aangaande het armbestuur over 1873, HTK 1875-1876, Bijlagen, 67 2, pp. 34-35 (pdf) en Tabel 30b (pdf).

Op verzoek van de Tweede Kamer werden vanaf 1879 de zieken- en begrafenisbussen niet meer in het verslag over de armenzorg opgenomen maar zou de statistiek van die fondsen voortaan door het departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid worden samengesteld. Zie het Verslag over de verrigtingen aangaande het armbestuur over 1879, HTK 1881-1882, Bijlagen, 106 2, p. 1 (pdf) en Tabel 30b (pdf). De afdeling Armwezen op het departement van Binnenlandse Zaken werd in 1879 opgeheven en in 1910 onder de naam Volksgezondheid en Armwezen weer opgericht. Zie K.P. Companje (red.), Tussen volksverzekering en vrije markt. (Amsterdam 2008), p. 99.

Overheidstoezicht op zorgverzekeringen in de negentiende eeuw (pdf).

Rapport van de Plaatselijke Kommissie van Geneeskundig Toevoorzigt, (Amsterdam 1842).

Staat van 'zieken-of sociëteitsbussen' in de provincie Zuid-Holland in 1844. Aanwezig in het archief van het Algemeen Ziekenfonds Amsterdam, Stadsarchief Amsterdam.

Is een hervorming der ziekenbussen noodzakelijk en uitvoerbaar?, (Amsterdam 1846).

Voorstel uit 1870 van de Inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht dat de volgende punten bevat:

Meer informatie over de voorzieningen voor arbeiders in dienst van ondernemingen is te vinden in de Nijverheidsstatistiek van Struve en Bekaar uit 1887-1889, die voortvloeide uit de Arbeidsenquête van 1887. De arbeidsenquête is onder andere te vinden bij Boek op cd.

In de Algemeene Vergadering der Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst te Utrecht werd op maandag 7 juli 1890 het 'Rapport over den toestand der ziekenfondsen in Nederland.' uitgebracht, gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1890, pp. 135-147.

In 1923 maakte C.W. de Vries, deskundige op het terrein van het sociale zekerheidsrecht, de conclusies van het rapport Van Leijden (1892) openbaar. Hij deed dit omdat volgens hem 'de geschiedenis der sociale wetgeving in Nederland leemten vertoont en door fabelen wordt verduisterd'. Alleen door kennis van de feiten 'kan de grondslag gelegd worden voor een ware beschrijving van het verleden waarop het heden steunt'. C.W. de Vries, 'De voorbereiding der sociale wetgeving onder het ministerie Van Tienhoven-Tak van Poortvliet', Sociale Voorzorg, (1923).

Verslag van de Eerste Afdeeling der Staats-Commissie van Arbeids-Enquête aangaande "de verzekering of andere voorzorgen bij ongevallen, ziekte, overlijden of ouderdom van werklieden, voor zoover die maatregelen niet in verband staan met eenige bepaalde inrichting van Nijverheid." (Fondsen-Enquête), (Den Haag 1893).

Centrale Commissie voor de Statistiek, Bijdragen tot de Statistiek van Nederland, I Statistiek der arbeidersvereenigingen, (Den Haag 1894), waarin ook ziekenfondsen.

Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, De ziekenfondsen in Nederland, (Amsterdam 1895).

Verslag van de commissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop in Nederland van overheidswege voor geneeskundige hulp aan behoeftigen wordt en behoort te worden gezorgd. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1898, Deel I, pp. 742-745
Lid van de commissie waren H.P. Kapteyn, G.W. Bruinsma en M.W. Pijnappel. Aan de geneeskundigen werd een vragenlijst voorgelegd met vragen over de verzorging van behoeftigen in de gemeenten. Over 450 van de 1123 gemeenten werden inlichtingen ontvangen. De commissie beloofde op een later tijdstip verslag te doen van de bevindingen van haar onderzoek.

'Rapport der commissie benoemd om een onderzoek in te stellen naar de inrichting van ziekenfondsen en vast te stellen, aan welke eischen een ziekenfonds behoort te voldoen', Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1900, pp. 457-465. Het rapport telde zeven typen fondsen.

Rapport over de ziekenfondsen te Amsterdam. Uitgebracht door de Ziekenfondscommissie, ingesteld bij Besluit van 25 October 1897 door de Afdeeling Amsterdam van de "NMG", (Amsterdam 1900) .

VNW, H. Smissaert, Voorzieningen bij ziekte van werklieden in 96 ondernemingen, (Den Haag 1902).

J.W. Deknatel, 'Wettelijke regeling der ziekteverzekering', Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1904 I, pp. 381-390
Deknatel was voor de scheiding van ziekengeld en ziektekosten. De NMG was voor uitvoering van de Ziektewet door Districtskassen: hierbij moest de positie van de geneesheren gewaarborgd worden door een verzekering in geval van financiële problemen (bij faillissement bleven doktersrekeningen onbetaald) en door het niet toelaten van uitingen van geloof of politiek in de kassen.

Minister A. Kuyper gaf in verband met het ontwerp van zijn Ziektewet zijn ambtenaren de opdracht onderzoek te doen naar de 2550 bestaande fondsen voor ziekengeld, ziektekosten en begrafenisgeld die er in 1908 waren.

Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, Rapport omtrent den toestand der ziekenfondsen in Nederland (2 dln.; Amsterdam 1901-1907), Rapport Schreve.

Onderzoek naar de in Nederland bestaande fondsen tot ondersteuning van arbeiders bij ziekte, (Den Haag 1912).

Nadat de scheiding tussen ziekengeld en ziektekosten door Talma in 1913 de Ziektewet was vastgelegd, zette de NMG in op de oprichting van Maatschappijfondsen en het formuleren van erkenningseisen vor ziekenfondsen waarmee artsen contracten afsloten.

De Ziektewet Talma bevatte erkenningseisen voor alle bestaande en nog op te richten fondsen.

 

Rapporten betreffende ziektekostenverzekeringen uit de periode: