Erkenningseisen in de Ziektewet Talma

De Ziektewet die door minister A.S. Talma in 1910 werd ingediend en die in gewijzigde vorm 1913 door het parlement werd aangenomen, had als consequentie dat de verzekering van ziekengeld en ziektekosten van elkaar werden gescheiden. De wet verzekerde het ziekengeld en via een omweg die van ziektekosten. Arbeiders in loondienst werden verplicht zich tegen derving van inkomsten bij ziekte te verzekeren. Voorwaarde voor verzekering was dat zij zich tegen ziektekosten moesten verzekeren.

De ziekenfondsen waarbij loonarbeiders zich konden verzekeren, moesten volgens de wet aan de volgende eisen voldoen:

'Hoofdstuk II.
Van de toegelaten ziekenfondsen.
§1. Van de toelating.
Art. 112. Een ziekenfonds, dat eigendom is van een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, kan door Ons voor den tijd van ten hoogsten 15 jaren als zoodanig worden toegelaten.
Wijze van toelating. Gronden voor weigering.
Art. 113. (1) De toelating geschiedt door goedkeuring van de statuten, nadat daarover de betrokken Verzekeringsraad is gehoord.

§2. Van de vereischten voor toelating.
Statuten.
Art. 118 De statuten bevatten bepalingen, waarbij de volgende onderwerpen worden geregeld:
a. het verzekeringsgebied van het fonds;
b. een welstandsgrens, waarboven personen niet tot het fonds behoeven te worden toegelaten; deze grens mag verschillend zijn voor personen die kostwinner zijn, en voor anderen;
c. de rechten en plichten der verzekerden;
d. het aantal verzekerden, dat ten name van eenzelfde geneeskundige mag staan ingeschreven;
e. de rechten en verplichtingen der aan het fonds verbonden geneeskundigen, apothekers, vroedvrouwen en verpleegkundigen;
f. de samenstelling en bevoegdheden van de algemeene vergadering en het bestuur en de wijze waarop besluiten worden genomen;
g. de verkiezing van de leden van het bestuur, de zittingsduur en, indien toegekend, de vergoedingen;
h. de vaststelling der rekening door de algemeene vergadering;
i. de belegging der beschikbare kasgelden;
j. de gevallen, waarin uitgaven uit het reservefonds mogen worden bestreden;
k. de bestemming van het fonds bij ontbinding.

Omschrijving der te verleenen hulp.
Art. 119. De geneeskundige hulp moet voldoen aan de bij algemeene maatregel van bestuur te stellen eischen en worden verleend zoolang de ziekte duurt, onverschillig welke de oorzaak daarvan zij, en het lidmaatschap niet wordt verloren.

Samenstelling der algemeene vergadering.
Art. 127. (1) De algemeene vergadering bestaat uit de verzekerden of hun vertegenwoordigers en uit de aan het fonds verbonden geneeskundigen en apothekers.
(2) De statuten van een ondernemingsfonds kunnen bepalen, dat ook de werkgever of een door hem aangewezen persoon deel uitmaakt van de algemeene vergadering.
(3) De vertegenwoordigers der verzekerden worden aangewezen op de wijze bij de statuten bepaald.

Art. 128
Samenstelling van het bestuur.
In het bestuur moeten zitting hebben een of meer verzekerden, door de verzekerden of door de algemeene vergadering aangewezen, alsmede een of meer geneeskundigen en een of meer apothekers. Echter kan door Ons, op grond van bijzondere omstandigheden, een ziekenfonds worden toegelaten, schoon in het bestuur geen apothekers zitting zullen hebben.

Bestemming der inkomsten.
Art. 129 (1) De inkomsten van het fonds mogen uitsluitend worden aangewend ten behoeve van de geneeskundige hulp en daarmede verband houdende zaken, het beheer van het fonds, stortingen in het reservefonds, en maatregelen ter voorkoming van ziekte.
(2) De betalingen voor aan het fonds bewezen diensten mogen het bedrag eener redelijke vergoeding niet te boven gaan.'

Bron: Staatsblad 1913, nr. 204

 

A. van Rhijn besprak in 1910 de gevolgen die het Ziektewetvoorstel Talma voor de ziekenfondsen zou hebben.
'De eischen, die in het ontwerp aan te erkennen ziekenfondsen gesteld worden, komen in hoofdzaak overeen met de algemeen wenschelijke voorwaarden, waaraan de ziekenfondsen moeten voldoen volgens besluit van de algemeene vergadering in 1908 [van de NMG] te Rotterdam gehouden.
De vraag is nu of de directies der bestaande fondsen zullen streven naar de erkenning daarvan. Een voordeel voor hen is bij erkenning, dat zij arbeiders als leden krijgen en bij zich verzekerd kunnen houden, dat zij de premiën van hen zullen ontvangen. Daar staat tegenover, dat zij dan geen winst mogen beoogen; dat de voordeelen voor het beheer hunner fondsen een redelijke vergoeding niet te boven mogen gaan; dat de voor hen voordeelige verzekering van uitkeering bij overlijden (begrafenisgeld) niet meer bij het fonds behoort.

Verder kan de bepaling (...), dat de geneeskundige hulp moet voldoen aan bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen eischen, het gevolg hebben, dat een latere wijziging van die eischen hun geldelijke moeielijkheden veroorzaakt. Ik denk bijvoorbeeld aan uitbreiding van door specialisten te verleenen hulp, aan het verplichtend stellen van de aflevering van minerale wateren of van zoogenaamde bijzondere geneesmiddelen op voorschrift van den geneesheer. In het algemeen zullen de onkosten van de ziekenfondsen door de erkenning toenemen.'

Al met al geloofde Van Rhijn niet dat veel ziekenfondsen om erkenning zouden vragen. Bovendien verwachtte hij 'dat ook geneeskundigen en apothekers in plaatsen waar plaatselijke omstandigheden aanleiding mochten geven om het oprichten van een erkend ziekenfonds door hen zelve in overweging te nemen, daartoe niet licht zullen overgaan. Mijns inziens zullen dus door de wet niet, zooals in de memorie van toelichting (...) staat, de ziekenfondsen, die zich niet laten erkennen, opgeheven worden. Integendeel zullen die fondsen, omdat zij niet aan zoo hooge eischen als de erkende behoeven te voldoen en dus minder contributie van hun leden behoeven te eischen, voor niet-arbeiders recht van bestaan houden.' Zij zouden echter 'grootendeels slechts oeconomisch zwakke personen als leden overhouden'.

De wet bepaalde dat geneeskundige hulp niet verleend hoefde te worden 'in wier geneeskundige behandeling reeds door een wet is voorzien'. Hiermee moest het probleem van de dubbele betaling diat met de invoering van de Ongevallenwet was ontstaan, worden opgelost. 'Een belangrijk punt is nog, hoe het verband tusschen ongevallen- en ziekteverzekering zal worden geregeld in een afzonderlijke wet tot wijziging der ongevallenwet. In het aanhangige ontwerp bestaat het verband daarin, dat alle kleine ongevallen aan de bemoeiingen der Rijksverzekeringsbank worden onttrokken en door de ziekenkas betaald. De eerste zes maanden, dat de ongeschiktheid tot werken duurt, keert de ziekenkas ziekengeld uit, onverschillig of de oorzaak ongeval is of ziekte.'

'In de memorie van toelichting (...) wordt gezegd, dat de bepaling, dat een ziekenfonds, dat van een rechtspersoon deel uitmaakt, kan erkend worden, zoo is geformuleerd in verband met het denkbeeld, dat gemeenten ziekenfondsen oprichten, wat zeker ernstig overweging verdient. Dat denkbeeld is de aandacht der geneeskundigen ten zeerste waard. Geldelijke moeielijkheden zouden dan voor een ziekenfonds uitgesloten zijn. Het komt mij voor, dat de geneeskundigen des gevraagd gemeenten, die op dat denkbeeld zouden willen ingaan, zooveel mogelijk daarbij moeten steunen.'

A. van Rhijn, 'Het ontwerp-Arbeiders-Ziekteverzekering', Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1910, 2e helft, pp. 818-819