De geschiedenis van de Nederlandse zorgverzekering in vogelvlucht
De ziektekostenverzekering (1908-2006)
De ziektekostenverzekering bestond tot 2006 uit twee soorten: de particuliere en de publiekrechtelijke.
Nederland heeft tot 2006 van alle Europese landen het grootste percentage particuliere ziektekostenverzekerden
gehad: in 2005 was 30% particulier verzekerd. In Duitsland, als tweede volgend, was dit 10%.
Het ontstaan van de particuliere ziektekostenverzekering was te danken aan de wettelijke plicht die in 1908
voorschreef dat werkgevers van inwonend dienstpersoneel, dienstbodes en boerenknechten, hun personeel gedurende
zes weken moesten voorzien van volledige medische zorg. Deze groepen konden zich niet bij het ziekenfonds
aanmelden.
De Tweede Kamer wilde hiervoor geen apart staatsziekenfonds, maar liet de regeling over aan de markt. Binnen-
en buitenlandse schadeverzekeraars zagen brood in het product 'Ziektekostenverzekering voor inwonend
dienstpersoneel'. Door de economische groei na 1910 kwamen steeds meer mensen met hun inkomen boven de
ziekenfondsgrens. De verzekeraars boden daarom naast de dienstbodenverzekering de
ziektekostenverzekering voor de middenstand of middenklasse aan.
De markt voor ziektekostenverzekeringen groeide door de welvaartsontwikkeling na 1945 snel. Commerciële of profit-schadeverzekeraars verkochten meer verzekeringen, maar ook de ziekenfondsen kwamen met ziektekostenverzekeringen: de 'bovenbouwverzekeraars' zoals het Zilveren Kruis. Zij boden verzekeringen zonder winstoogmerk of non-profit polissen.
Zie ook Voorgangers ziektekostenverzekeraars.
Meer informatie over de geschiedenis van de Nederlandse zorgverzekering vindt u in de Erfgoedgids.