De geschiedenis van de Nederlandse zorgverzekering in vogelvlucht

De ziekenfondsverzekering voor 1941

De eerste ziekenfondsen werden vanaf 1770 opgericht. Artsen en apothekers, liefdadigheidsorganisaties en particulieren stichtten Anonieme Sociëteiten of verenigingen, waar men tegen betaling van een paar centen in de week verzekerd was van medische zorg door een arts en van medicijnen, geleverd door een apotheker. Ziekenfondsbodes waren de spil in de ziekenfondsverzekering. Zij haalden bij de verzekerden de premies op en betaalden de artsen en apothekers hun honoraria.

In de 19e eeuw ontstonden verschillende soorten ziekenfondsen zoals commerciële fondsen, onderlinge arbeidersfondsen en fondsen, opgericht door artsen en apothekers. Vanaf 1900 groeide de rivaliteit tussen de onderlinge ziekenfondsen en de artsen, die elkaar als ideologische en commerciële concurrenten beschouwden. Deze rivaliteit, soms ordinaire ruzies, maakte het de overheid onmogelijk om met ziekenfondswetgeving te komen die voor artsen en ziekenfondsen aanvaardbaar was.

De onmacht van de overheid blokkeerde de ontwikkeling van de verzekering en maakte alleen beperkte uitbreiding van de ziekenfondsverstrekkingen mogelijk. De ziekenfondsverzekering bleef vrijwillig en de premies waren laag. Belangrijke zorg als ziekenhuisverpleging, specialistische hulp en tandheelkundige zorg waren daardoor voor de ziekenfondsverzekering niet of beperkt betaalbaar. Een doorbraak was pas mogelijk door de Duitse bezettende overheid. Deze voerde in 1941 door middel van het Ziekenfondsenbesluit de verplichte ziekenfondsverzekering door.


Meer informatie over de geschiedenis van de Nederlandse zorgverzekering vindt u in de Erfgoedgids.