Ziekenfondsen in Van Leijden

In 1923 maakte C.W. de Vries, deskundige op het terrein van het sociale zekerheidsrecht, de conclusies van het rapport Van Leijden (1892) openbaar. In dit rapport werden ook de bestaande voorzieningen besproken die ziektekosten verzekerden.

'Vele werklieden zullen zeker reeds kleine sommen hebben bespaard voor den kwaden dag; veelal zal bij ziekten van korten duur het loon geheel of gedeeltelijk worden doorbetaald. Dikwijls ook zullen die besparingen zijn vervat in den vorm van een verzekering van een onderling ziekenfonds of wel bij een industrieele zoodanig fonds [ondernemingsfonds] verbonden zijn. Al deze vormen zijn mogelijk en afdoend, waar het de voorziening geldt in de behoeften van een beperkt aantal weken. Terwijl zij thans reeds veelal zijn toegepast zullen zij zeker meer en meer tot ontwikkeling komen, wanneer in de grootere belangen invaliditeit en de behoeften van den ouden dag op andere wijze wordt voorzien en dus de combinatiegeest zijn werkzaamheid op dit gebied heeft te concentreeren. Ook zonder dwang geloof ik dat deze voorziening op den duur wel meer en meer algemeen zal worden.

Anderzijds schijnt dwang niet gewenscht, wijl zij op den duur de dood zal zijn voor deze in vrijheid gewassen fondsen: zij brengt al dadelijk een zekere wettelijke contrôle met zich op de bestaande fondsen: immers men kan niet dwingen tot verzekeren zonder tevens de soliditeit der verzekering althans tot op zekere hoogte te waarborgen. Men zal dus moeten beginnen met den fondsen zekere wettelijke regelen voor te schrijven, doch daarbij in den aanvang zooveel mogelijk speelruimte laten. Deze regeling zal dientengevolge een opeenstapeling van uitzonderingen worden, waarvan de bezwaren zich op den duur zoozeer zullen doen gevoelen dat men tot eene uniforme regeling begint over te halen en ten slotte wellicht al die fondsen zal doen oplossen in een groot Staats verz.fonds. Dit zijn geen onderstellingen, doch de ondervinding in Duitschland wijst in deze richting; de vrije kassen beginnen meer en meer op den achtergrond te treden, hiertoe door de bepalingen der wet gedwongen en reeds zijn uit den boezem der kassen stemmen opgegaan maar liever mede te gaan werken tot een uniforme regeling voor het geheele Rijk.
Het komt mij voor dat de Engelsche friendly societies volkomen gelijk hebben wanneer zij weigeren een eersten stap te zetten op een weg, die tot dergelijke consequentiën leidt.

Aan de vrije combinatie toch op dit gebied meen ik dat onmiskenbare voordeelen verbonden zijn. Ligt in de vrije fondsen tusschen arbeiders onderling opgericht een onvoldoende kracht; fondsen, aan een bepaalde onderneming gebonden, zijn een der voornaamste banden tusschen patroon en werkman. Neemt de Staat de aangelegenheid ter hand en smelt hij bijv. al de kleine locale fondsen tot een groot gemeenschappelijk fonds te zamen dan vervalt al zeer spoedig het belangrijk aandeel dat de werkman in de administratie heeft en gaat deze in hoofdzaak, zoo al niet uitsluitend rusten in handen van beambtenpersoneel, dat den leden als gewone ambtenaren tegenover staat.
Ik wil niet ontkennen dat een wettelijk georganiseerde regeling ook hare goede zijde heeft, doch schat voorshands de moreele voordeelen van vrijheid op dit gebied hooger.'

Over een pensioenverzekering en het verband met de ziekenkassen:
'Nu herinner ik hier in de eerste plaats aan de moeilijkheden, welke men in Duitschland ondervindt met de contrôle op losse arbeiders, welke zoo groot zijn, dat van verschillende zijden het denkbeeld aan de hand wordt gedaan de verzekeringsplicht ten aanzien van deze op te heffen en hen tot verzekering alleen gerechtigd te verklaren, in denzelfden geest, als dit bij de ziekteverzekering is geregeld. Dit zou zijn: een van de voornaamste beginselen der wet, hare algemeenheid, opofferen, doch het bewijst hoeveel moeite deze baart.
Echter betwijfel ik of ook voor vaste arbeiders in Nederland eene afdoende contrôle zou zijn toe te passen.
Dit hangt samen met een ander punt: de voorwaarden voor eene goede organisatie in den geest van het Duitsche stelsel, zijn bij ons in veel mindere mate aanwezig dan in Duitschland.
Gelijk eerder werd opgemerkt ondervindt de toepassing der wet in Duitschland de minste moeilijkheden in die streken, waar van de bemiddeling der ziekenkassen wordt gebruik gemaakt; niet alleen wegens de contrôle, doch tevens omdat daardoor aan werkgevers en arbeiders een omslachtige arbeid wordt bespaard. Overneming van het Duitsche stelsel zou dus de meeste kans van slagen hebben, wanneer daarmede eene organisatie der ziekenkassen gepaard ging, en wel zooveel mogelijk volgens eene uniforme regeling; een staatsinmenging, die mij uit anderen hoofde, gelijk boven werd opgemerkt, weinig aan te bevelen schijnt.'

C.W. de Vries, 'De voorbereiding der sociale wetgeving onder het ministerie Van Tienhoven-Tak van Poortvliet', Sociale Voorzorg, (1923), pp. 198-220, Conclusien rapport A.F. van Leijden (1892), pp. 202-203 en 216-217.