Het Ziekenfondsenbesluit en de Commissies van Toezicht

De door de Duitse bezetter in 1941 ingevoerde verplichte ziektekostenverzekering was vervat in het Ziekenfondsenbesluit. Arbeiders die verplicht verzekerd waren tegen derving van inkomsten door ziekte - met andere woorden zij die onder de Ziektewet vielen - waren nu ook verzekerd voor de kosten van behandeling van ziekte. Anders dan bij de Ziektewet waren hun gezinnen meeverzekerd. Ziekenfondsen die door de rijksoverheid erkend waren, voerden het Ziekenfondsenbesluit uit.

De premie voor de verplichte verzekering bij een ziekenfonds moest voor de helft door werkgevers en voor de andere helft door werknemers worden opgebracht. De werkgevers droegen de gehele premie af aan de uitvoerders van de Ziektewet (de Raden van Arbeid en de bedrijfsverenigingen) en hielden de helft ervan af van het loon. De premieopbrengsten werden gestort in het Vereveningsfonds (later bekend als de Algemene Kas). De ziekenfondsen kregen vanuit dit fonds geld gestort op basis van het aantal bij hen aangesloten leden.

Het toezicht op de uitvoering van het ziekenfondsenbesluit werd tijdens de bezetting uitgevoerd door het Staatstoezicht en daarna door de Ziekenfondsraad. Een van de taken van het staatstoezicht was het op basis van statistisch materiaal geven van inzicht in de behoefte aan zorg. Hiermee werd een functie van de lokale commissies van toezicht gecentraliseerd. Ditzelfde gold voor de formulering van voorwaarden op grond waarvan zorg verleend kon worden.

Het systeem van lokale overeenkomsten tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars werd vervangen door op nationaal niveau vastgestelde overeenkomsten. Deze werden gesloten tussen landelijke verenigingen van zorgverleners en de nationale samenwerkingsorganisatie van landelijke ziekenfondskoepels, vanaf 1947 verenigd in het Centraal Overleg van Ziekenfondsorganisaties (COZ). Het toezicht op deze overeenkomsten werd namens de minister van Volksgezondheid uitgeoefend door de Centrale Commissie van Toezicht (CCvT). Daarnaast waren de overeenkomsten tot 1959 gebonden aan de bepalingen van de Prijsopdrijvings- en Hamsterwet.

De Ziekenfondsraad adviseerde de minister over de hoogte van de premies en de samenstelling van het ziekenfondspakket. De werkgevers, die voor de oorlog nauwelijks invloed hadden op de ziekenfondsverzekering, gaven via de Ziekenfondsraad en vooral via de SER hun standpunt over de kostenontwikkeling binnen de gezondheidszorg. Zij waren nu naast de overheid, de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars betrokken bij de discussies over de noodzaak van kostenbeheersing.

De lokale commissies van toezicht bleven na de invoering van het Ziekenfondsenbesluit in functie. De CCvT drong aan op het instellen van Regionale Commissies van Toezicht (RCvT) en het in die commissies opnemen van vertegenwoordigers van verzekerden. In de lokale CvT hadden deze geen zitting.