Erkenningseisen in de Ziekenverzorgingswet Aalberse

In de Ziektewet Talma die in 1913 was aangenomen, was een scheiding aangebracht tussen de ziekengeld- en de ziektekostenverzekering. Minister P.J.M. Aalberse vroeg in 1918 de Commissie Koolen te onderzoeken of deze scheiding gehandhaafd moest blijven. De commissie adviseerde bevestigend. Aalberse diende daarop een voorstel tot Ziekenverzorgingswet in.

De Ziekenverzorgingswet regelde een vrijwillige verzekering tegen ziektekosten. Regeringsrapporteur A.F. van Leijden had in 1892 uitgelegd dat een verplichting tot verzekering betekende dat de staat garant moest staan voor de continuïteit, de kwantiteit en de kwaliteit van de verzekering. Bij de verzekering van ziektekosten werd dat niet haalbaar geacht.

Arbeiders die via de Ziektewet verplicht verzekerd waren voor ziekengeld, moesten lid zijn van een ziekenfonds. Ziekenfondsen mochten volgens de Ziekenverzorgingswet Aalberse geen winstoogmerk hebben en moesten 4% reserve aanhouden. Alle typen fondsen werden erkend, er werden geen eisen gesteld aan de bestuurssamenstelling en de samenstelling van de commissies van toezicht. 'Fondsbesturen zouden zich moeten onthouden van onderlinge ideologische stokpaardjes en slechte uitbetalingen.' K.P. Companje (red.), Tussen volksverzekering en vrije markt. Verzekering van zorg op het snijvlak van sociale verzekering en gezondheidszorg 1880-2006.

De ziekenfondsen moesten volgens de Ziekteverzorgingswet aan de volgende eisen voldoen:

Regeling der ziekenverzorging.
'Hoofdstuk I.
Van de toegelaten ziekenfondsen.
§1. Van de toelating.
Artikel 1.
Ieder ziekenfonds, dat eigendom is van een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, kan door Ons worden toegelaten als fonds, werkzaam in het belang der volksgezondheid.

Artikel 7.
De statuten bevatten bepalingen, waarbij de volgende onderwerpen worden geregeld:
a. het verzekeringsgebied van het fonds;
b. de omvang van de geneeskundige hulp
c. de rechten en de verplichtingen van de verzekerden;
d. de rechten en de verplichtingen der aan het fonds verbonden huisartsen, specialisten, tandartsen, apothekers, vroedvrouwen en verpleegkundigen;
e. het aantal verzekerden, dat ten name van eenzelfden huisarts mag staan ingeschreven;
f. de samenstelling en bevoegdheden van de algemeene vergadering en van het bestuur en de wijze waarop besluiten worden genomen, benevens de samenstelling en bevoegdheid van de commissie van toezicht op de handelingen der onder d. genoemde personen;
g. de verkiezing van de leden van het bestuur, de zittingsduur en, indien toegekend, de vergoedingen;
h. de vaststelling der rekening door de algemeene vergadering;
i. de belegging der beschikbare kasgelden;
j. de gevallen, waarin uitgaven uit het reservefonds mogen worden bestreden;
k. de bestemming van het fonds bij ontbinding.

Artikel 9.
De geneeskundige hulp, welke zoo deugdelijk en ruim mogelijk behoort te zijn, moet voldoen aan de door Ons te stellen eischen en worden verleend, zoolang de ziekte duurt, onverschillig welke de oorzaak daarvan zij, en het lidmaatschap van het fonds niet wordt verloren.

Artikel 11.
Welstandsgrens.

Artikel 17.
Tot de algemeene vergadering hebben vertegenwoordigers der geneeskundigen, apothekers, tandartsen, vroedvrouwen en verplegenden toegang; zij hebben aldaar een raadgevende stem.

Artikel 18.
1. Aan elk fonds wordt eene Commissie verbonden, welke het bestuur adviseert in alle zaken van medisch-pharmaceutische aard.
2. Wij regelen de wijze waarop de leden dezer Commissie worden benoemd, haar taak, bevoegdheid en wijze van werken.

Artikel 21.
Bestemming der inkomsten.
1. De inkomsten van het fonds mogen uitsluitend worden aangewend ten behoeve van de geneeskundige hulp en daarmede verband houdende zaken, het beheer van het fonds en stortingen in het reservefonds.
2. De betalingen voor aan het fonds bewezen diensten mogen het bedrag eener redelijke vergoeding niet te boven gaan.

Hoofdstuk II.
Voorziening van overheidswege in de geneeskundige behandeling.
Oprichting ziekenfondsen van overheidswege.
Artikel 30. Onvoldoende voorziening in de ziekenverzorging.
Artikel 31. Oprichten van ziekenfondsen door of vanwege de gemeente.

Hoofdstuk III.
Van de toegelaten ziekeninrichtingen.

Slot- en overgangsbepalingen.
Artikel 45.
1. Wij houden Ons voor een ziekenfonds, dat reeds bestaat op den dag, waarop deze wet in het Staatsblad geplaatst wordt en niet kan voldoen aan de eischen voor toelating ingevolge deze wet, doch naar Ons oordeel een goed ziekenfonds is, voor den tijd van ten hoogste vijf jaren toe te laten.

Artikel 47.
Wijziging der Ziektewet.'

De artikelen 112-135 in de Ziektewet betreffende de ziekenfondsen werden aangepast.

Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1919-1920, Bijlage 5, nr. 531 1-2

Bij de behandeling van de Ziekenverzorgingswet van Aalberse werd een aantal opmerkingen gemaakt:

Regeling der ziekenverzorging
Voorlopig Verslag, d.d. 10 februari 1921
Rink, Nolens, Snoeck Henkemans, Duys, Scheurer.
'§1. Een lid der Commissie meende echter nog de aandacht te moeten vestigen op de afzonderlijke nota van den heer E. Kupers, toegevoegd aan het verslag van bovengenoemde Staatscommissie [Koolen], in het bijzonder voor zover het betreft het gevaar van versnippering door de toelating en de oprichting van tal van kleine fondsen. Het streven van de Staatscommissie om zooveel mogelijk bij den bestaanden toestand aan te sluiten heeft daartoe geleid. De bestaande of in de toekomst op te richten ziekenfondsen zullen worden toegelaten, mits zij aan door de wet te stellen eischen voldoen. Deze eischen zijn zoo gesteld, dat in de practijk vrijwel alle fondsen worden toegelaten, die niet uit winstbejag worden geëxploiteerd. Er bestaan echter in ons land thans vele honderden ziekenfondsen, wier ledentallen afwisselen van eenige honderden tot eenige tienduizenden. Dit aantal zal door inwerkingtreding van de Ziektewet vermoedelijk nog belangrijk toenemen.'

§2. Een ander vroeg zich af of het opportuun was om met dit wetsvoorstel te komen terwijl in de Hoge Raad van Arbeid de vraag aan de orde was of de Ziektewet wel moest worden ingevoerd.

§3. Een lid vroeg of het, in plaatsen waar geen ziekenfondsen waren en de gemeentebesturen volgens het tweede hoofdstuk een rol zouden krijgen, niet beter was deze rol op te dragen aan de Raden van Arbeid.

Art. 47. 'De Commissie achtte het niet gewenscht, dat bij dit artikel wijzigingen in de Ziektewet worden aangebracht. Nu die wet toch herzien zal worden, zouden deze wijzigingen bij die herziening kunnen worden aangebracht.'

Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1920-1921, Bijlage, nr. 119

Als reactie op de ziekenverzorgingsplannen van Aalberse werd door een aantal betrokkenen de Unificatiecommissie opgericht.