Statistiek der arbeidersvereenigingen

Centrale Commissie voor de Statistiek, Bijdragen tot de Statistiek van Nederland, I Statistiek der arbeidersvereenigingen, (Den Haag 1894)

Inleiding

§ 1. Doel en inrichting van het onderzoek.

'Bij art. 2 van het Koninklijk Besluit van 6 October 1892 (Staatsblad nr. 232) is aan de Centrale Commissie voor de Statistiek, nevens het uitbrengen van adviezen aan de Regeering, mede tot taak gesteld het verzamelen, bewerken en publiceeren van statistische opgaven, die zij voor praktijk of wetenschap nuttig acht. Reeds spoedig na haar optreden bleek het der Commissie, dat een deel, en wel een niet onbelangrijk deel van hare werkzaamheid te dezen opzichte zich zou moeten bewegen op het ten onzent nog nagenoeg niet betreden terrein der sociale statistiek, en de loop harer beraadslagingen leidde haar er toe in de eerste plaats een statistisch onderzoek aan te vangen naar het vereenigingsleven onder de arbeiders.
Dat op dit punt het gebied der sociale statistiek werd betreden, was van twee overwegingen het gevolg. Allereerst van deze, dat een dergelijk onderzoek gelegenheid geeft met de arbeiderskringen in het geheele land betrekkingen aan te knoopen, waardoor voor latere sociaal-statistische onderzoekingen als van zelf de weg wordt gebaand, terwijl tevens omtrent de wijze, waarop deze zouden behooren te worden ingericht, allerlei opmerkingen en waarnemingen zouden kunnen worden gedaan. Voorts dat het voorwerp van onderzoek, de vraag in hoeverre en op welke wijze de gemeenschapszin onder de arbeiders zich hier te lande heeft geuit, naar het oordeel der Commissie ook op zichzelf in niet geringe mate de aandacht verdient.
Ter voorbereiding van de uitvoering van dit besluit werd den 7den Juni 1893 aan de Burgemeesters van alle gemeenten een circulaire gezonden, waarbij hun verzocht werd op te geven de vereenigingen van werklieden in hunne gemeente bestaande, verdeeld in de volgende 5 groepen:

I. Algemeene vereenigingen, waartoe, in onderscheiding van de sub II genoemde vakvereenigingen, o.a. zijn te rekenen afdeelingen van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond, van het Nederlandsch Werkliedenverbond “Patrimonium”, van den Nederlandschen Roomsch-Katholieken Volksbond, van den Sociaal Democratischen Bond, enz.

II. Vakvereenigingen, zoowel zelfstandige, plaatselijke vakvereenigingen, als afdeelingen van bonden, die zich bepaaldelijk de behartiging van vakbelangen ten doel stellen, als de Algemeene Nederlandsche Typografenbond, de Algemeene Meubelmakersbond, enz.

III. Coöperatieve werkliedenvereenigingen (verbruiks-, bouw-, crediet- en productievereenigingen).

IV. Vereenigingen tot onderling hulpbetoon en verzekering.

V. Vereenigingen tot nut en vermaak (gezellenvereenigingen daaronder begrepen).

Uitdrukkelijk werd er op gewezen, dat uitsluitend bedoeld werden vereenigingen van werklieden, niet ook die door patroons of particulieren ten behoeve van werklieden opgericht.

Van de aan de Burgemeesters der 1123 gemeenten verzonden brieven mocht de Commissie op 1099 een antwoord ontvangen, zoodat slechts 24 onbeantwoord bleven.
In aansluiting aan bovengenoemde circulaire verzond de Commissie den 10den Juni 1893 een schrijven aan de besturen van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond, het Nederlandsch Werkliedenverbond “Patrimonium”,  den Nederlandschen Roomsch-Katholieken Volksbond en den Sociaal Democratischen Bond, waarbij zij opgaaf verzocht van de vereenigingen aan die Bonden aangesloten, zoowel plaatselijke afdeelingen als andere vereenigingen. Wat de Bonden betreft werd verzocht toezending zoowel van reglement of statuten als van jaarverslagen, zoo die er waren. Mocht toezending van deze laatste onmogelijk zijn, dan verzocht de Commissie op andere wijze omtrent de geschiedenis van het verbond zooveel doenlijk te worden ingelicht.
De Besturen van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond en van den Nederlandschen Roomsch-Katholieken Volksbond verleenden op de meest welwillende wijze hunne medewerking. Van het Bestuur van het Nederlandsch Werkliedenverbond “Patrimonium” werd een officieel antwoord niet ontvangen; uit eene mededeeling van zijnen Voorzitter bleek dat eene grief tegen de samenstelling der Centrale Commissie de aanleiding was om zich van medewerking te onthouden. Toch mocht de Commissie later van zeer bevoegde zijde belangrijke mededeelingen omtrent “Patrimonium” en zijne afdeelingen ontvangen. De Centrale Raad van den Sociaal Democratischen Bond vond in de zijns inziens onbillijke houding, door de Regeering tegenover dien Bond aangenomen, aanleiding om zijne medewerking te weigeren.
Aan de Besturen van alle arbeidersvereenigingen, waarvan het bestaan aan de Commissie was gebleken, werd vervolgens onder dagteekening van 23 Augustus 1893 de navolgende circulaire verzonden:
(...)
Onder dagteekening van 20 October 1893 werd het gedane verzoek om inlichtingen, bij de vereenigingen welke tot dusver ingebreke waren gebleken, in herinnering gebracht.
De uitkomst was, dat ten slotte van de Besturen van 693 vereenigingen meer of minder volledige antwoorden werden ontvangen, waarvan vele met toezending van reglementen en jaarverslagen.
(...)
In de hierachter afgedrukte lijst der arbeidersvereenigingen zijn de verkregen inlichtingen zooveel mogelijk op beknopte wijze samengevat.
Ten einde den omvang niet te zeer uit te breiden, zijn verschillende vragen in de lijst van vraagpunten gesteld, hier onder één hoofd vereenigd. Handhaving der verdeeling in 5 groepen, in den brief aan de Burgemeesters aangegeven, bleek niet mogelijk, omdat de vele vereenigingen over 2 of meer groepen hunnen werkkring uitstrekken. Zoo zijn aan de meeste vakvereenigingen tevens kassen tot uitkeering bij ziekte of overlijden verbonden, en hebben de algemeene vereenigingen hun doel zoo uitgebreid gesteld dat zij vaak ook ten dele onder de groep “vereenigingen tot onderling hulpbetoon en verzekering” of onder die “tot nut en vermaak” zouden behooren.'
De coöperaties zijn uiteindelijk niet in de lijst opgenomen, omdat ze zich niet tot arbeiders beperkten.

'De maatstaf voor de opname van vereenigingen was overigens, zooals reeds blijkt uit de circulaire aan de Burgemeesters deze, dat uitsluitend vereenigingen van werklieden, niet ook die door patroons of particulieren ten behoeve van werklieden opgericht zouden worden opgenomen. Dientengevolge moesten bij nader onderzoek verschillende aan de Centrale Commissie opgegeven vereenigingen later uitvallen. Toch is het mogelijk dat onder de opgenomen vereenigingen er nog voorkomen die eveneens op dezen grond niet in het kader van het onderzoek passen.
Wat de uitdrukkingen ziekenkas, ziekenfonds en uitkeering bij ziekte betreft, die in kolom 5 veelvuldig voorkomen, gold, behalve daar waar de vereeniging zelf eenen anderen naam heeft aangegeven, de volgende regel. Bleek het dat het doel der vereeniging uitsluitend was geldelijke uitkeering bij ziekte, of had de vereeniging hiervoor eene afzonderlijke kas, dan werd de uitdrukking ziekenkas gebruikt; verschaft de vereeniging daarbij kosteloos genees- en heelkundige hulp en geneesmiddelen of is dit uitsluitend haar doel, dan koos men de uitdrukking ziekenfonds; eindelijk, werd uit de algemeene kas der vereeniging, behalve voor andere doeleinden, als lezingen, bibliotheek, onderwijs enz. ook geldelijke uitkeering bij ziekte verstrekt, dan werd de uitdrukking uitkeering bij ziekte gebezigd.
Hetzelfde geldt voor het gebruik van de uitdrukkingen begrafenisfonds en uitkeering bij overlijden.
De vereenigingen zijn in de lijst in alphabetische volgorde naar de gemeenten in welke zij gevestigd zijn, opgenomen. De gemeenten zijn telkens in iedere provincie in alphabetische volgorde geplaatst.'

Afgezien van de genoemde bronnen werden ook inlichtingen verkregen uit de in de Staatscourant medegedeelde Koninklijk goedgekeurde statuten, het verslag van de Fondsen-Enquête uit 1890, uit Jaarboekjes en 'enkele van bevoegde zijde verstrekte particuliere opgaven'.

§ 2. Wetgeving omtrent het recht van vereeniging, inzonderheid wat betreft de arbeidersvereenigingen.'

Aantal organisaties: 1203.